Column : Tutti Totti

Soms prijs je je gelukkig dat je in een stadion zit en niet naar een beeldbuis loopt te staren met niet ter zaken doend gekweel van een commentator als hinderlijk achtergrondgeluid. 

Dat je aanwezig was op bepalende momenten uit de voetbalgeschiedenis. Beelden die beklijven op je netvlies, die je zelfs op je sterfbed nog voor de geest kan halen.

Nooit zal ik de rentree van Johan Cruijff bij Ajax vergeten op 6 december 1981 met bijbehorende, glorieuze lob over Haarlem-keeper Edward Metgod heen. Ik kan nog precies m’n extatische rauwe kreet reproduceren veroorzaakt door de eminente aanname en dito afwerking van Dennis Bergkamp in de slotfase van de WK-kwartfinale van 1998 tegen Argentinië.

Of tien jaar eerder de wonderlijke carambolekopbal van Wim Kieft tegen Ierland in Gelsenkirchen. Wildvreemde mensen sprongen me in de armen, dol van vreugde, terwijl voor ons op het veld de arme Ieren een voor een omvielen van ellende.

Puntertje

Het puntertje van Patrick Kluivert, bijna twintig jaar geleden in het Ernst Happel Stadion van Wenen. Geen inlijstdoelpunt, zeker niet, maar de uitzinnige taferelen die erop volgden waren dat wel. Zeker met de wetenschap van nu, dat Nederlandse clubs nooit meer een Champions League zullen winnen, dat overwinteren in het kampioenenbal al een soort hoofdprijs is.

Of neem Edwin van der Sar die, zeker voor zijn doen, helemaal uit z’n dak ging toen hij in de Champions League-finale tussen Manchester United en Chelsea in het kletsnatte Luzhniki Stadion een penalty pareerde die United de belangrijkste Europese trofee bezorgde. Of, dichter bij huis: de ‘molenwiekjuich’ van Haarlem-stopper Piet Huyg nadat hij de fameuze Spartak Moskou-doelman Rinat Dassaev koppend had verschalkt; moeiteloos komen de beelden weer boven.

Over die laatste, fameuze doelman gesproken: ik kan nog steeds jaloers zijn op mensen die lijfelijk aanwezig waren bij de finale van het EK 1988, die met eigen ogen de weergaloze goal van Marco van Basten geboren zagen worden. Zoals ik tijdens het laatste WK met m’n eigen ogen de wonderschone goals van Robin van Persie en James Rodriguez mocht aanschouwen.

Hordeloper

Mijn eerste hoogtepunt in 2015 op dat gebied heb ik al weer achter de rug. Afgelopen zondag was ik in het gelukkige bezit van een kaartje voor ‘Il Derby della Capitale’, oftewel de Romeinse burentwist tussen Roma en Lazio, tussen de wolven en de adelaars, tussen Kevin Strootman en Stefan de Vrij. Maar bovenal de derby van Francesco Totti, de inmiddels 38-jarige aanvaller van AS Roma, bezig aan z’n 23e (!!!) seizoen in het wijnrode shirt van de ‘Romanisti’, de club die hij altijd trouw is gebleven.

In de eerste helft van de burenruzie had de sleet nog duidelijk de overhand bij Il Capitano, bezig aan de veertigste (!) stadsderby uit z’n carrière, maar dat beeld diende na de pauze in hoge mate bijgesteld te worden. Z’n eerste goal werd hem nog op een presenteerblaadje aangereikt door Strootman, maar het doelpunt waarmee hij Roma naast Lazio zette, was echt een juweeltje. Bijna verticaal zwevend door de lucht werkte hij op acrobatische wijze de bal achter Lazio-doelman Federico Marchetti.

Wat volgde was al even indrukwekkend. Als een volleerde hordeloper ontdeed hij zich van twee rijen reclameborden om zich vervolgens toe te laten juichen door de uitzinnige tifosi van de ‘Curva Sud’.

Bronsttijd

Maar toen moest het echte hoogtepunt nog volgen. Op de weg terug reikte een hulptrainer hem z’n mobieltje aan die Totti razendsnel in de ‘ijdelstand’ zette. Binnen de kortste keren had hij een selfie geproduceerd die later die zondagavond al snel de ronde deed op de sociale media.

Een nieuw hoogtepunt in de juichcultuur die wel toe was aan een opleving. Murw gebeukt als we waren door die T-shirts met teksten waarmee de oppas werd bedankt, die duimen naar de eigen naam op de achterkant van het shirt of dat hartje richting vrouw/vriendin die als enige niet weet dat haar partner om de haverklap vreemdgaat. Om nog maar te zwijgen van de ringkus of van vreemdsoortige dansjes afgekeken van gnoes tijdens de bronsttijd.

Totti voerde het narcisme naar een nieuw unicum, maar niemand die hem dat kwalijk nam. In Nederland had de fluitende ambtenaar van dienst hem ongetwijfeld op een gele kaart getrakteerd, in Italië durft niemand hem zijn status als halfgod te ontnemen. En terecht.

De Romein staat boven alle partijen, een clubspeler pur sang, de laatste in z’n genre zeker nu duidelijk wordt dat zelfs Steven Gerrard van werkgever gaat veranderen. Over tien jaar moet Totti nog steeds rondhobbelen in de spits bij Roma, geduldig wachtend op dat ene momentje van pure perfectie.

Hadden wij maar een Totti.

Door: NU.nl

Share article

Latest articles